
Jurisprudentie
BB1711
Datum uitspraak2007-08-14
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5302 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5302 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
05/5302 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 7 juli 2005, 04/2102 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2007.
Appellante is, zoals tevoren was bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 15 juni 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 11 augustus 2004 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 november 2004, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het Uwv appellantes belastbaarheid, zoals verwoord in de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), niet heeft overschat.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. In lijn met de jurisprudentie van de Raad inzake het zogenaamde Claim Beoordelings- en BorgingsSysteem (CBBS) -verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 9 november 2004, LJN: AR4718- heeft de rechtbank geoordeeld dat de gewenste onderbouwing van de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies pas tijdens de procedure bij de rechtbank is gegeven.
Daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand gelaten. Voorts heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht aan appellante dient te vergoeden.
In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante door het Uwv niet is overschat. Voorts is appellante het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De rechtbank had het bestreden besluit daarom op medische gronden moeten vernietigen en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand mogen laten.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Hetgeen namens appellante is aangevoerd met betrekking tot de onderschatting van haar medische situatie is onvoldoende onderbouwd met medische gegevens afkomstig van (behandelend) artsen.
In de brief van de huisarts van 13 oktober 2005 wordt slechts aangegeven dat de reumatoloog in 2004 een chronisch pijnsyndroom, type fibromyalgie, heeft vastgesteld met onder andere pijnklachten in de handen.
Al in bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts bij de reumatoloog inlichtingen ingewonnen, waarbij die reumatoloog bij zijn antwoord een afschrift van zijn brief van 4 oktober 2004 aan de huisarts aan de bezwaarverzekeringsarts toezond. Uit die brief blijkt dat appellante bij die reumatoloog klachten van de handen heeft aangegeven maar dat de reumatoloog bij zijn onderzoek geen afwijkingen aan de perifere gewrichten heeft aangetroffen en vervolgens de diagnose chronisch pijnsyndroom heeft gesteld. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank terecht overwogen dat deze gegevens geen steun bieden voor de stelling dat het Uwv ten onrechte geen beperking heeft aangenomen met betrekking tot hand- en vingergebruik.
De Raad overweegt voorts dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellante op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. Aan de eigen mening van appellante met betrekking tot haar gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat zij daaraan gehecht wil zien.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.